Verklarende woordenlijst

Verklarende woordenlijst

Verklarende woordenlijst

A

Agens: prikkel, mogelijke oorzaak.

Alveolus: longblaasje (meervoud alveoli).

Anamnese: is een gericht vraaggesprek tussen de patiënt en de zorgverlener om erachter te komen waar de patiënt precies last van heeft en wat de oorzaak kan zijn. Daarvoor worden vragen gesteld over de voorgeschiedenis van de patiënt. Er worden onder andere vragen gesteld over de ziekteverschijnselen, wanneer de klachten zijn ontstaan, medicijngebruik, mogelijke allergieën, hobby’s, beroep, huisdieren en mogelijke blootstellingen.

Antigeen: lichaamsvreemde stof of cel, die aanzet tot de vorming van antistoffen.

Antilichamen: immunoglobulinen (afgekort Ig), ook wel antistoffen genoemd, zijn eiwitten die door de mens en andere gewervelde dieren worden geproduceerd als reactie op antigenen.

Arteriële bloedgastest: geeft informatie over de hoeveelheid zuurstof en koolzuurgas die in het bloed van een slagader aanwezig is. Zo kan men controleren hoe goed de longen werken.

Aspergillus: is een bepaald soort schimmel, die over de hele wereld voorkomt. De schimmel komt van nature voor in hooi en compost.

Auscultatie: bij lichamelijk onderzoek luisteren met een stethoscoop naar geluiden van o.a. longen/hart/buik/bloedvaten.

Auto-immuun ziekte: auto-immuunziekten ontstaan doordat het afweersysteem (immuunsysteem) lichaamseigen cellen en stoffen als lichaamsvreemd ziet. Het lichaam gaat dan antistoffen tegen de eigen weefsels vormen (soort munitie). Voorbeelden zijn reuma, suiker ziekte, vasculitis, en de ziekte van Crohn.

Auto-immuun fenomenen: kenmerken bij anamnese en/of lichamelijk onderzoek die kunnen passen bij een onderliggende auto- immuunziekte.

Auto-immuun serologie: specifieke bloedonderzoeken, waarbij gekeken wordt of er sprake is van een onderliggende auto-immuunziekte en ook bij welke type ziekte dit kan passen (bijvoorbeeld ANA, ANCA, RF, anti-CCP en een myositisblot).

Azathioprine (Imuran): immunosuppressieve medicatie (afweer onderdrukkend medicijn).

 

B

BAL: een bronchoalveolaire lavage (BAL) is een longspoeling via een bronchoscoop. De long wordt hierbij ’gespoeld’ met een zoutwater oplossing. De cellen die daarbij uit de long vrijkomen, worden onderzocht onder de microscoop. Deze uitslag kan helpen om de juiste diagnose te stellen en vooral zaken uit te sluiten, zoals infecties.

Behandeling longfibrose: er zijn verschillende vormen van longfibrose, die ook verschillend worden behandeld. De algemene behandeling bestaat uit het bestrijden van de symptomen om te proberen een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven te behouden. Allereerst zijn er ondersteunende opties, niet gericht op genezing van de ziekte, maar op verlichting van de symptomen. Voorbeelden zijn: maagzuurremmers en zogenaamde antioxidanten, zoals N-acetylcysteïne (NAC: Fluimucil®) en Quercetine. Vaccinaties waaronder de griepprik en pneumokkokkenvaccinatie worden geadviseerd om zoveel mogelijk infecties te voorkomen.

Sinds kort zijn zogenaamde fibroseremmers op de markt: pirfenidon (Esbriet®) en nintedanib (Ovef®). Deze medicijnen remmen de ontwikkeling van longfibrose. Aan het voorschrijven van deze medicijnen zijn voorwaarden verbonden. Op dit moment zijn deze middelen alleen geregisteerd en vergoed voor mensen met Idiopathische Pulmonale Fibrose (IPF). Beide middelen mogen daarom alleen voorgeschreven worden voor IPF en alleen in gespecialiseerde centra (zie: www.longfibrose.nl; rubriek ‘wat is longfibrose’; subrubriek ‘gespecialiseerde centra’). U kunt bij uw longarts informeren naar de mogelijkheden en/of een doorverwijzing naar een van deze centra.

Voor andere vormen van longfibrose (zie ook bij uitleg ILD) waarvan de oorzaak wel bekend is of ten minste in verband is gebracht met een oorzaak, zoals blootstelling aan bepaalde stoffen of het hebben van een reumatische aandoening, zijn er de volgende behandelmogelijkheden: corticosteroïden (prednison), azathioprine (Imuran®), cyclofosfamide (En-doxan®), mycofenolaat (Cellcept®) en eventueel andere middelen die het immuunsysteem onderdrukken.

Biobank: In een biobank worden patiëntmaterialen opgeslagen. Hierbij kunt u denken aan bloed, DNA, longvocht, urine en weefsel. Deze materialen worden bewaard om in de toekomst onderzoek te kunnen doen bij nieuwe inzichten in de oorzaak of de behandeling. Omdat interstitiële longziekten zeldzaam zijn, is het belangrijk om de ziektegegevens van zoveel mogelijk patiënten bijeen te brengen.

Biopsie: afnemen van een stukje weefsel.

BMI: Body Mass Index is een index voor het gewicht in verhouding tot lichaamslengte.

Bronchoscopie: met een dunne slang (scoop met een camera), die via de mond of neus wordt ingebracht, wordt de binnenkant van de long bekeken.

 

C

Chronische respiratoire insufficiëntie: bij respiratoire insufficiëntie (ademhalingsinsufficiëntie) is er sprake van een ademhaling waarbij de longen onvoldoende werken. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Wanneer de insufficiëntie langer bestaat dan wordt dit chronische respiratoire insufficiëntie genoemd.

Circulatoir: betreft de bloedcirculatie.

Comorbiditeit: een ziekte of aandoening die tegelijkertijd met een andere ziekte of aandoening optreedt.

Connective tissue disease: bindweefselziekte. Voorbeelden zijn Systemische Lupus Erythe-matodes (SLE), sclerodermie en reumatoïde artritis (RA).

Co-trimoxazol: behoort tot de groep geneesmiddelen tegen bacteriële infecties (antibiotica). Co-trimoxazol wordt o.a. voorgeschreven voor de behandeling van luchtweginfecties en urineweginfecties.

Crepitaties: zijn longgeluiden te horen bij auscultatie die klinken als “lopen in verse sneeuw” of het lostrekken van klittenband. Deze geluiden zijn bij longfibrose meestal onderin de longen aan beide zijde te horen (bibasaal: betekent beiderzijds onderin).

Chronisch obstructieve longziekte (COPD): een chronische longaandoening, waarbij sprake is van vernauwing van de luchtwegen en die geleidelijk aan verergert. De oorzaak is een abnormale ontstekingsreactie op schadelijke deeltjes of gassen in de lucht (roken).

Cor pulmonale: Hartfalen als gevolg van longproblemen. Longproblemen, ook longfibrose, kunnen tot gevolg hebben dat het hart ook minder goed gaat functioneren. Longproblemen kunnen leiden tot een verminderde zuurstof opname, een lage zuurstofspanning in het bloed en uiteindelijk zuurstofgebrek. Dit kan uiteindelijk hartfalen van de rechter harthelft (corpulmonale) veroorzaken.

Cyanose: is een blauwe of paarse verkleuring van de huid. Het kan optreden aan de vingertoppen, de lippen of in het gezicht. In ernstige gevallen kunnen de gehele huid en de slijmvliezen een blauwe kleur aannemen. Het is meestal een teken van zuurstoftekort.

Cyclofosfamide (Endoxan): is een zogenaamd cytostaticum. Dit is een middel dat de celgroei remt doordat het ervoor zorgt dat cellen niet meer kunnen delen.

CT-scan: zie HRCT-scan

 

D

Diabetes mellitus: suikerziekte. Een ziekte waarbij de regeling van het bloedsuikergehalte verstoord is, meestal door een tekort aan het hormoon insuline.

Desaturatie: de medische term voor ‘te weinig zuurstof in het bloed’. Gezonde mensen hebben een zuurstofgehalte van 95% tot 100%. Er is sprake van desaturatie, als de hoeveelheid zuurstof minder is dan wat het bloed maximaal kan bevatten. Mensen met longfibrose hebben met name last van zuurstoftekort als ze zich inspannen. Hoe ernstiger de longfibrose, hoe groter de kans op zuurstoftekort.

Diffusiecapaciteit: de functie van ademhaling is het uitwisselen van gassen. In de longblaasjes (alveoli) wordt zuurstof (O2) uit de lucht opgenomen in het bloed en verlaat koolstofdioxide (CO2) het lichaam. Deze gasuitwisseling vindt plaats door diffusie. De diffusiecapaciteit van de long is een maat die aangeeft hoe goed dit proces van gaswisseling verloopt.

Diffusiestoornis: verstoring van de uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide in de longen.

Differentiaaldiagnose: een lijst van mogelijke diagnoses op grond van de bevindingen uit de anamnese en het medisch onderzoek.

Diffuus: zonder scherpe begrenzing.

Diffuse longaandoening: zie interstitiële longaandoeningen.

DLCO: Diffusiecapaciteit van de Longen voor koolmonoxide (CO).

DLCO test: een medische test voor het vaststellen van de diffusie capaciteit (de mate waarin de long zuurstof kan doorgeven aan het bloed – zie ook diffusiecapaciteit).

Dyspneu: benauwdheid, of te wel kortademig-heid.

Dyspnoe d’effort: benauwdheid (kortademigheid) bij inspanning.

 

E

Echografie: ook wel echoscopie genoemd, is een techniek die gebruikmaakt van geluidsgolven die zich door het lichaam verplaatsen en op grensvlakken tussen zachte en hardere structuren reflecteren. Deze techniek kan organen, bijv. het hart, in beeld brengen.

Exacerbatie: een plotselinge en heftige verslechtering van de ziekte. Soms kan hiervoor een oorzaak gevonden worden, zoals een infectie of longembolie, maar vaak ook niet.

Expositie: blootstelling aan een bepaald agens of stof.

Expositie-anamnese: uitdiepen van de anamnese (zie anamnese) naar mogelijk expositie (blootstellingen) aan bepaalde stoffen in het verleden, maar ook actueel.

 

F

Fibroseremmer: medicijn dat de ontwikkeling van longfibrose remt, ofwel de progressie vertraagt.

Fibrosevorming: vorming van bindweefsel. Ontstoken weefsel wordt vervangen door bindweefsel (fibrose), wat uiteindelijk leidt tot littekenweefsel.

Fietsergometrie: inspanningstest: Fietsergometrisch onderzoek speelt een belangrijke rol bij de analyse van kortademigheidklachten door hart- of longproblemen. Door middel van dit inspanningsonderzoek is het mogelijk, de functionele en fysiologische beperkingen objectief vast te leggen.

FEV1: (Engels: forced expiratory volume in one second). Nederlands: éénsecondewaarde (ESW): de hoeveelheid lucht die wordt uitgeblazen tijdens de eerste seconde van de spirometrie test (longfunctieonderzoek).

FVC: (Engels: forced vital capacity). De maximale hoeveelheid lucht die iemand uit kan blazen na een maximaal diepe inademing.

 

G

Gastro-oesofageale refluxziekte (GERD): een chronische aandoening waarbij maagzuur of maaginhoud terugvloeit in de slokdarm met als gevolg irritatie van het slijmvlies van de slokdarm en mogelijk irritatie van de luchtwegen door verslikken, of door inademing van maagzuurdampen.

Griepvaccinatie (griepprik): een vaccinatie tegen het influenzavirus.

 

H

Histologie: histologie betekent ‘weefselleer’. De weefselleer onderzoekt de opbouw en de functies van de weefsels, dus van groepjes cellen die dezelfde functie vervullen of samen een orgaan vormen. Het weefsel wordt verkregen door een biopsie.

Histopathologie: weefselleer van ‘zieke’ weefsels. Bij histopathologisch onderzoek wordt gekeken of er afwijkingen in de cellen of in de weefsels zijn die de klachten kunnen verklaren.

Honeycombing: honingraatvorming van de longen. De structuur van het longweefsel van IPF-patiënten lijkt soms op een honingraat. Dit fenomeen wordt aangeduid met de Engelse term honeycombing.

HRCT-scan: High Resolution Computed Tomography (een hoge resolutie CT-scan) waarmee het longweefsel goed beoordeeld kan worden.

Hypersensitiviteit: hypersensitiviteit is geen ziekte of stoornis, het is een eigenschap. Sommige mensen hebben aanleg dat ze gevoeliger zijn voor bepaalde stoffen dan andere.

Hypoxemie: zuurstoftekort in het bloed.

 

I

Interstitiële longaandoeningen (Engels: Interstitial Lung Disease - ILD): bij interstitiële longaandoeningen (ook wel: diffuse longaandoeningen) is het longweefsel aangedaan (dit in tegenstelling tot astma en COPD waarbij vooral de luchtwegen aangedaan zijn). Diffuse longaandoeningen zijn veelal zeldzame minder bekende longaandoeningen die tot longfibrose kunnen leiden. Er zijn meer dan 150 verschillende aandoeningen. Naar schatting 20.000 mensen lijden in Nederland aan een vorm van een diffuse longaandoening. Hieronder vallen o.a. sarcoïdose, longfibrose ofwel bindweefselvorming in de long en aandoeningen als duivenmelkerslong, champignonkwekerslong, kaasmakerlong, boerenlong, longfibrose als gevolg van een bindweefselziekte en door geneesmiddelen veroorzaakte problemen (zgn. drug-induced pneumonitis door geneesmiddel geïnduceerde longontsteking). Een bekend voorbeeld van dit laatste is een zogenaamde Cordarone (amiodarone) long. Cordarone is een geneesmiddel om het hartritme bij eventuele ernstige ontsporing te corrigeren.

Een aantal afkortingen van verschillende interstitiële longaandoeningen volgen hier:

AIP: acute interstitiële pneumonitis: een plotseling optredende ernstige ontsteking van de longblaasjes.
BOOP: bronchiolitis obliterans organiserende pneumonie. Deze vorm van longontsteking gaat uit van de bronchiolen en kan voorkomen zonder dat een oorzaak bekend is (genoemd: idiopathisch) of als begeleiding bij andere aandoeningen zoals reumatoïde artritis; door gebruik van bepaalde medicamenten en door blootstelling aan schadelijke dampen of gassen. Verder is een reactie van de long met het beeld van BOOP mogelijk bij vele andere longziekten, zoals longontstekingen, bestraling van longweefsel en andere ziekten. Tegenwoordig spreekt men liever van COP (cryptogene organiserende pneumonie).
CEP: chronische eosinofiele pneumonitis, een chronische ontsteking in de van de longblaasjes ten gevolge van bepaalde cellen te weten eosinofielen.
COP: cryptogene organiserende pneumonie. Deze vorm van longontsteking gaat uit van de bronchiolen en kan voorkomen zonder dat een oorzaak bekend is (genoemd: idiopathisch) of als begeleiding bij andere aandoeningen zoals reumatoïde artritis, gebruik van bepaalde medicamenten en blootstelling aan schadelijke dampen of gassen. Verder is een reactie van de long met het beeld van COP mogelijk bij vele andere longziekten, zoals longontstekingen, bestraling van longweefsel en anderen ziekten.DI-ILD: drug-induced ILD of te wel door geneesmiddelen veroorzaakte ILD, een ontsteking van de longblaasjes (alveoli) door een reactie op een bepaald medicijn.
DIP: desquamatieve interstitiële pneumonitis (chronische ontsteking van de longblaasjes).
EAA: extrinsieke allergische alveolitis, een ontsteking van de longblaasjes (alveoli) door een allergische reactie op bepaalde stoffen, bijvoorbeeld eiwitten in ontlasting van vogels. Bekend voorbeeld is de zogenaamde duivenmelkerslong. Ook schimmels kunnen dit ziektebeeld veroorzaken.
Familiaire longfibrose: erfelijke vorm van longfibrose, waarbij meerdere leden van een familie longfibrose hebben.
Hypersensitieve pneumonitis (HP): andere benaming voor EAA. Zie aldaar.
LAM: lymfangioleiomyomatose is een zeer zeldzame longziekte. De aandoening komt voor bij vrouwen vooral in de vruchtbare leeftijd, maar het kan ook pas na de menopauze (overgang) worden vastgesteld. De oorzaak van LAM is onbekend. Er wordt onderzocht of erfelijkheid mogelijk een rol speelt.
Langerhanscelhistiocytose (LCH) of te wel Histiocytosis (HX): kenmerkt zich door een woekering van Langerhanscellen in de weefsels. Daardoor komt de functie van het aangedane orgaan in het gedrang. De oorzaak van LCH is onbekend.
LIP: lymfocytaire interstitiële pneumonitis. Een goedaardige aandoening waarbij bepaalde cellen (lymfocyten) zich ophopen in de long.

Idiopathisch: oorzaak onbekend.

Idiopathische Pulmonale Fibrose (IPF): litteken- en bindweefsel vorming in de longen, waarvan de oorzaak onbekend is.

Immunosuppressie: onderdrukking van het immuunsysteem (afweersysteem).

Inflammatie: ontstekingachtige reactie welke kan optreden bij allerlei aandoeningen.

Inspanningstest: een inspanningstest (VO2-max) meet de gevolgen van de ziekte voor het inspanningsvermogen.

Interstitium: is de extracellulaire ruimte, de ruimte buiten de cellen van een weefsel. Ze speelt een rol in de waterhuishouding (uitwisseling van aanvoer- en afvalstoffen). Wanneer de vochthuishouding niet in balans is, zal in eerste instantie vocht naar of vanuit deze ruimte vloeien om de bloedcirculatie in evenwicht te houden. Pas daarna zal het vocht naar of vanuit de cellen vloeien. Het interstitium beschermt daarmee de lichaams cellen tegen snelle wisselingen in de vochthuishouding in de cellen.

 

K

Klinisch onderzoeken (clinical trials): onderzoeken waarbij de veiligheid en werkzaamheid van nieuwe geneesmiddelen bij mensen worden getest.

 

L

Longbiopsie: het operatief wegnemen van een stukje weefsel uit de longen voor onderzoek.

Longrevalidatie: een therapeutisch concept met als doel het verbeteren van de kwaliteit van leven en beter leren omgaan met de longaandoening. Longrevalidatie gaat verder dan werken aan uw conditie. U leert hier ook wat een longziekte met het lichaam doet en hoe u beter om kunt gaan met uw longziekte. Onder andere beweegadviezen, voedingsadviezen en gesprekken met een psycholoog kunnen onderdeel zijn van longrevalidatie.

 

M

Matglas (Engels: ground glass): beeld op de HRCT-scan waarbij er een soort waas over de longen ligt. Dit kan passen bij bepaalde ziektebeelden (bijv. EAA of een infectie) en draagt bij aan het stellen van de juiste diagnose.

MRI-scan: de afkorting komt van magnetic resonance imaging, beeldvorming met magnetische resonantie.

Mycofenolaat (Cellcept): behoort tot de groep geneesmiddelen die de afweer onderdrukken (immunosuppressiva genoemd).

 

N

NSIP: niet-specifieke interstitiële pneumonitis. Dit is een vorm van longfibrose met aantasting van de longblaasjes die over het algemeen gunstiger verloopt dan IPF.

 

O

O2: scheikundige benaming voor zuurstof.

Obstructieve slaapapneu (OSAS): een slaapstoornis waarbij de patiënt herhaaldelijk stopt met ademhalen tijdens de slaap.

OP: organiserende pneumonie.

 

P

Palliatieve zorg: is zorg die gericht is op het verlichten van de klachten van de patiënt en/of leren hoe daar zo goed mogelijk mee om te gaan. Deze vorm van zorg is gericht op het optimaliseren van de kwaliteit van leven.

PAP: pulmonale alveolaire proteïnose, ophoping van eiwitten in de long.

PJP profylaxe: Pneumocystis Jirovecii Pneumonie (PJP). Vroeger heette dit PCP. Tegenwoordig wordt dit Pneumocystis Jirovecii genoemd. Dit is een longontsteking die kan optreden bij patiënten met een ernstige verstoring van het immuunsysteem door ziekte of behandeling. PJP profylaxe is een medicijn ter voorkoming van PJP (meestal is dit cotrimoxazol).

Pneumokokkenvaccinatie: een ondersteunende therapie ter voorkomen van infecties met pneumokokken. De pneumokok is een bacterie, die een longontsteking kan veroorzaken. In tegenstelling tot de griepprik hoeft dit maar eens in de 4 jaar gegeven te worden.

Pneumonie: longontsteking.

Pneumonitis: chronische ontsteking van de longblaasjes.

Precipitines: test om in het bloed de aanwezigheid van anti stoffen tegen bepaalde stoffen, zoals eiwitten of schimmels aan te tonen. Dit onderzoek wordt gedaan als vermoed wordt dat de problemen ontstaan door blootstelling aan vogels of schimmels.

Progressie: het verergeren van een ziekte of aandoening in de loop van de tijd.

Pulmonaal: heeft betrekking op de longen.

Pulmonale hypertensie: is een abnormale hoge bloeddruk in de longslagader. Deze hoge druk in de longvaten heeft gevolgen voor de werking van het hart. Bij een hoge druk in de longen moet met name de rechterkamer van het hart harder werken. Het kost meer kracht om het bloed richting de longen te pompen. Soms kan er als gevolg van een bepaalde longziekten, zoals longfibrose, pulmonale hypertensie ontstaan. Maar het kan ook voorkomen zonder dat de oorzaak wordt gevonden.

 

Q

Quantiferon (IGRA): bloedtest om te bepalen of er contact is geweest met tuberculose.

 

R

Radiologie: röntgenonderzoek, echografie of MRI-scan.

RB-ILD: respiratoire bronchiolitis: een ontsteking van de longblaasjes (alveoli) met als gevolg een interstitieel longbeeld (ILD).

Respiratoire insufficiëntie: het niet meer voldoende functioneren van de ademhaling/longen.

Reticulonodulaire tekening: patroon dat gezien kan worden op een HRCT-scan.

Risicofactor: iets dat de kans om een bepaalde aandoening te krijgen vergroot.

Rituximab (MabThera): geneesmiddel dat wordt gebruikt bij bepaalde auto-immuunziekten waaronder bepaalde ILD.

RV: (residuaal volume, restvolume). De hoeveelheid lucht die in de longen overblijft na maximaal diepe uitademing.

 

S

Sarcoïdose: vroeger de ziekte van Besnier-Boeck genoemd is een ontstekingsachtige reactie waarbij lymfocyten (een soort afweercellen) overactief worden. Deze overactieve lymfocyten geven chemische substanties af die andere afweercellen aantrekken waardoor een ophoping van ontstekingscellen ontstaat (granulomen). Deze ophoping kan in verschillende organen plaatsvinden, waardoor allerlei uiteenlopende klachten kunnen ontstaan. Hoewel allerlei organen bij de ziekte betrokken kunnen zijn, doen de longen in zo’n 90% van de gevallen mee. Long-sarcoïdose kan uiteindelijk ook tot longfibrose leiden.

Saturatie: letterlijk: verzadiging. De formele term die gebruikt wordt om aan te geven hoeveel zuurstof aanwezig is in het bloed. Bij longfibrose wordt de saturatie gemeten met een metertje aan de vinger of in het slagaderlijke bloed bij een bloedgasmeting. Een waarde van 95 tot 100% is normaal.

Steroïden: (ook wel corticosteroïden) zijn synthetische varianten van het lichaamseigen bijnierschorshormoon. Meest bekend zijn prednison en prednisolon. Deze groep van stoffen onderdrukt diverse lichamelijke reacties bij ontstekingen en infecties.

 

T

Tachypneu: snelle ademhaling.

Tractiebronchiectasiëen: een bepaald longbeeld op de HRCT dat ontstaat door ‘samentrekkend’ littekenweefsel en dat past bij de diagnose longfibrose.

Trigger: een prikkel, die een ziekteproces in gang zet.

Trommelstokvingers en/of horlogeglas-nagels: is een vervorming van het uiteinde van de vingers. De vingertoppen zijn verdikt, de nagelriemen verdwijnen en de nagels lopen bol om de vingertoppen heen. Trommel stokvingers komen voor als verschijnsel bij afwijkingen aan longen, hart of grote bloedvaten en lever, ten gevolge van chronisch zuurstoftekort.

 

U

Usual interstitial pneumonia (UIP)-patroon: een bepaald longbeeld op de HRCT-scan (onder andere tractiebronchiectasiëen en honingraatvorming) dat kenmerkend is voor longfibrose.

 

V

Vaccinatie: een preventieve maatregel en ondersteunende therapie ter voorkomen van infecties door middel van een griepprik of een pneumokokkenvaccinatie.

VATS (Video Assisted Thoracic Surgery): dit is een kijkoperatie in de borstholte waarbij een stukje longweefsel wordt weggehaald voor onderzoek. Dit wordt gedaan als andere onderzoeken geen duidelijke diagnose geven.

Ventilatoir: wat de longen/ademhaling betreft.

Vitale capaciteit: de volumeverandering van de long tussen een maximale inademing en maximale uitademing.

Viraal: betekent met betrekking tot een virus of door een virus veroorzaakt.

VO2max: de maximale zuurstofopname vermogen test (VO2 max) is de meest gebruikte methode om het conditieniveau van iemand te bepalen. Wordt gedaan met een inspanningstest. Zie ook ergometrie.

 

X

X-thorax: Röntgenfoto van de longen.

 

Z

Zeldzame ziekte: een ziekte die maar een klein percentage van de bevolking treft (minder dan 0,2%).

Zes minuten looptest (vaak afgekort als 6MWT of 6MWD): de afstand die in 6 min gelopen wordt. Dit onderzoek dient om een inschatting te maken van conditie en om de zuurstofsaturatie bij inspanning te meten.

Zuurstoftherapie: hierbij krijgt de patiënt (vaak eerst ’s nachts en later ook overdag) extra zuurstof toegediend. Hierdoor krijgt de patiënt meer energie en wordt weer mobieler. Ook de prestaties bij training kunnen verbeteren. De extra zuurstof is vooral bedoeld om organen zoals hart, lever en nieren beter te laten functioneren.

 

PC-NL-105044